Over het wie, wat, waar, wanneer, hoe en waarom.

Lezen gaat nogal traag bij mij. Dat komt omdat ik altijd een onoverzichtelijk stel vragen heb. Daarom ligt er bij het lezen dikwijls een notablok in aanslag, om de vragen die spontaan in me opkomen te noteren. Sommige van die vragen blijven levenslang onbeantwoord, maar met een handjevol geluk kan het ook anders. Dan ontmoet je medebloggers of lezers die net dat ietsje meer weten, en je met een kort bericht de oplossing toeschuiven.

Ik ga op deze blog een aantal vragen plaatsen, en hoop snel een netwerk van betweters te creëren, die me zoetjes uit mijn dromen helpen.

X in het kwadraat is altijd positief, heb ik tijdens de wikundelessen geleerd. Dat geldt ook voor betweten. Dus, beste lezer en lezeres, betweet er maar op los. Hoewel er ook vragen zullen tussen staan, die ik alleen moet oplossen, is elk antwoord een stapje verder in de wijsheid der dwazen.

Andebijk@gmail.com
Zie ook mijn blog
http://andebijk.blogspot.com/.

maandag 25 oktober 2010

2.1- D.J. Vander Meersch, groei en positionering

2.1 De eerste paragraaf is een beschrijving van de uiteindelijke groei en positionering van Désiré-Joseph Vander Meersch. De medicus blijft in deze beschrijving in grote mate op de achtergrond, de vrijetijdsgeleerde zal hier voornamelijk als een historicus en als een literair-historicus getypeerd worden. Aldus wordt de ganse teneur van dit werk in één lange inleidende paragraaf geplaatst.

Aanvulling van mij: uit de lectuur van dit werk blijkt dat hij één van die mensen is, die hun eigen evolutie sturen, in plaats van ze willoos of ongemerkt te ondergaan. Daardoor ook wordt VdM in zijn algemeenheid beschreven als een belangrijk medewerker aan de ontwikkeling van de Vlaamse gedachte.

Opzoeken: de Oudenaardse bibliografie van J. Walters en L.J. Rooms in de Handelingen van den Oudheid- en Geschiedkundige kring van Audenaerde, I, 1906-1907, blz 177-206.

2.2 Geboren op 15 september 1789 als zoon van architect-schilder Philippe Vander Meersch.

Opzoeken: levensbeschrijving van Ph. Vander Meersch. Zie ook punt 2.3.

2.3 Ph. Vander Meersch was één van de stichters en bouwheren van de Académie de dessin et d'architecture te Oudenaarde. Zie de brochure: Het Vleeshuis van Oudenaarde, Dr. Patrick Devos, 1984, Vereniging voor Vreemdelingenverkeer en Monumentenzorg Oudenaarde.

2.4 Ingevolge zijn afkomst heeft VdM een grote interesse voor de lokale geschiedenis, het lokale patrimonium en de lokale figuren. Hij maakt later dan ook beschijvingen van onder meer Gaspar Heuvick, Jan Snellinck en Simon de Pape.

Opzoeken: de beschrijvingen van deze figuren.

2.5 Opmerking zonder waarde.

2.6 De auteur benadrukt nogmaals de betekenis van VdM als lokaal geschiedschrijver, filoloog en literatuurhistoricus. Dit blijkt voor hem van buitengewoon belang, getuige daarvan de voortdurende onderstreping van die waarden.

2.7 Literair debuut met een "Rouw-klagt" over het afsterven van Petrus-Judocus De Borchgrave, dichter.

Opzoeken: biografie en bibliografie, werk.

2.8 Eigenaardige vaststelling: de "middelbare" studies van VdM zijn niet gekend. Hij moet toch ergens een basis gelegd hebben, om geneeskunde-farmacologie- wetenschappen te gaan studeren.

Vraag: heeft nergens een school een archief waar deze naam voorkomt?

2.9 In 1812 werd hij "pharmacien-en-chef" in het militair hospitaal te Gent.

2.10 Het geciteerde briefje van dr. Carette kan er op wijzen dat deze een van de leermeesters is geweest van VdM. Zie ook de voetnoot.

2.11 "Officier de santé" van de faculteit voor geneeskunde te Straatsburg, na examen te Gent. Zeer eigenaardige werkwijze!

2.12 Had soldaat moeten worden in het leger van Napoléon, maar vader VdM koopt hem vrij.

2.13 Gaat examen afleggen aan de universiteit te Leiden, om het diploma van geneeskunde te behalen. Dat scheen de enige mogelijkheid te zijn.

Vraag: was er geen andere universiteiten bereikbaar?

2.14 Beschrijving van de aanvraag tot examen is bewaard gebleven. Daaruit blijkt dat hij toch vier jaar doorgebracht heeft aan de medische school te Gent.

2.15 In mei 1817 legt hij zijn examen af, en verdedigt een dissertatie met als onderwerp: hypochondrie. In november 1818 ontvangt hij zijn diploma van doctor in de geneeskunde.

2.16 Daarna vangt zijn regelmatig beroepsleven aan. Hij wordt benoemd tot geneesheer aan het Onze-Lieve-Vrouwe-hospitaal te Oudenaarde (zusters Bernardinnen), en vestigt zich te Oudenaarde.

2.17 Na het dichtwerk vangt hij de echte intellectuele arbeid aan. Hij richt zijn aandacht op het verleden van zijn geboortestad. Hij maakt een grondige studie van het Oudenaardse patrimonium, en houdt die studie vol tussen 1820 en 1830. Maar ook Romeinse vondsten in de omgeving, en de figuur van Filips van Artevelde krijgen zijn aandacht.

2.18 Hij kan voorlopig nog geen richting kiezen.

2.19 Wat wel duidelijk wordt is is zijn typische werkwijze. Hij is een wetenschapper en vorser, ernstig en objectief. De navorsing van de exacte plaats waar de slag bij Rozebeke heeft plaatsgevonden is daarvoor typerend.

2.20 De auteur diept de werkwijze van VdM verder uit, in combinatie met een andere karakteristiek van zijn wetenschapelijke houding, namelijk de voorbereiding op het echte werk. Hij laat niets aan het toeval over.

2.21 Er kan uiteindelijk besloten worden dat alles samen te ballen is tot een ongelooflijke werkkracht, waarbij vastgesteld moet worden dat de veelheid aan interessevelden door zijn karaktervastheid niet nadelig is geworden voor de kwaliteit van zijn werk.

zondag 24 oktober 2010

2-Dr. Désiré-Joseph Vander Meersch, letterkundige

Zoveel stripverhalen hebben dit cliché reeds opgevoerd: een introverte, oude, grijs bebaarde, steeds tot in de puntjes geklede man die als soms gekke professor de meest absurde toestellen in mekaar knutselt, en de meest waanzinnige theorieën soms ook nog in de praktijk brengen.

Professor Gobelijn, Professor Barabas, Professor Zonnebloem, en nog een paar collega's die soms in een riant kasteel hun obscure wetenschap helemaal op hun eentje beoefenden, en met hun wereldvreemde toestellen en ideeën soms ook nog in staat bleken de wereld te veranderen, of toch tenminste in stand te houden, zijn echter werkelijke karikaturen.

De doctor die ik hier uit het Oudenaards stof gehaald heb, was op dat vlak niet actief, en zeker alvast niet grijs-bebaard. Hij was weliswaar doctor in de geneeskunde, na een bepaald niet typische studiecarrière. Maar voor mij, net als voor zijn pro-biograaf Prof. dr. M. Hoebeke, was vooral zijn interesse voor de literatuur en voor de ondersteuning van de Vlaamse Beweging zijn belangrijkste verworvenheid en verwezenlijking.

Désiré-Joseph Vander Meersch werd in 1789 geboren, overleed in 1865, en kende een levensloop die zich hoofdzakelijk afspeelde in twee biotopen: het ziekenhuis, waar hij zijn beroep uitoefende, en de archieven van het Oudenaards Stadhuis, en links en rechts een aantal privé-bibliotheken, waarin hij het voorrecht had de meest zeldzame handschriften te raadplegen, en soms voor een groot gedeelte te copiëren. Hij heeft een exemplaar van de Spieghel Historiael in handen gehad, om er enkele aantekeningen uit te maken. Dit soort van arbeid betekende voor hem echter één en ander: uit bepaalde werken heeft hij om en bij de 11.000 verzen eigenhandig overgeschreven. Hij heeft onderzoek gevoerd naar de fragnemten van het archief van de monniken van Ename, en vond in de archiefkamers van het Oudenaarse Stadhuis de zogenaamde Enaamse Codex, om te besluiten dat deze waarschijnlijk door Martyn van Thorout geschreven werd, een vriend van Jacob Van Maerlandt (Wapene Martyn!). In het huidige Ename, deelgemeente van Oudenaarde met historische wortels vergelijkbaar met Antwerpen, kreeg deze dichter als mager eerbetoon de Martijn van Torhoutstraat naar zich genaamd. Maar wie kan twee regels van zijn werk citeren? Hier in Oudenaarde lopen er een paar mensen rond die dat kunnen. En dan is de populatie  van "van Thoroutkundigen" ruimschoots geteld.

Zowel op vlak van de geneeskunde als op het vlak van de literatuur en de filologie was Dr. D.J. Vander Meersch op zijn minst gezegd een persoon die in zijn beide bekwaamheden niet op een klassieke manier aan zijn kennis geraakt is.

Als geneesheer heeft hij zich eerst bekwaamd als apotheker bij meesters in de kunst, laat ons maar van een leercontract spreken, om later in het militair hospitaal in Gent op te treden als pharmacien-en-chef. Bezoek aan de school voor geneeskunde te Gent en een examen aldaar zorgden voor een afdoende vorming. Met deze kennis en praktijkervaring als springplank, op het ogenblik dat de Oostenrijkse en Franse bezetting door een Nederlandse afgewisseld werd, had hij als enige mogelijkheid om als geneeskundige ook aan een diploma te geraken, de Universiteit van Leiden te bezoeken voor een examen. Hij heeft de nodige stappen ondernomen om dit te bereiken, en in 1817 mocht hij zich te Oudenaarde vestigen als geneesheer. In 1818 werd hij verbonden aan het Onze-Lieve-Vrouwe-Hospitaal, en deze taak zou hij voor de rest van zijn leven blijven vervullen.

Wat hij ook op het vlak van de geneeskunde gerealiseerd heeft, voor mij telt op dit ogenblik enkel zijn andere, niet medische activiteit, namelijk die als historicus en literair-historicus. Nog andere gebieden heeft hij betreden, maar die laat ik omwille van de aard van mijn blogs gemakkelijkheidshalve even buiten beschouwing.

In zijn contacten met de buitenwereld vond hij vlug een Gentse gemeenschap van intellectuelen, die allen op één of andere wijze bezig waren met de verheffing van het Vlaamse volk. Door zijn politieke opdracht in het Oudenaards bestuur van 1830 tot 1836, had hij een uitgelezen kans om de weinig geordende archieven van de Stad te doorzoeken. De Rantere, eerder al in Andebijk opgevoerd, was daar bezig de geschiedenis van de Stad te beschrijven. Deze man, door de Stad aangezocht om de geschiedenis op systematische wijze in één magistraal werk te verzamelen, speelde hem af en toe een belangwekkend document in handen. Toch was vooral de samenwerking met de archivaris L. Van Lerberghe vruchtbaar, met wie hij de archieven ordende, en zo ondekte hij er de Enaamse Codex, en later zoekwerk bracht hem op het spoor van nog andere documenten die ook tot die uiterst belangrijke en belangwekkende verzameling behoren.

Om zijn werk te laten publiceren en valideren, wendde hij zich tot een paar vrienden in het Gentse. Daar waren ondermeer Blommaert, Jan Frans Willems, Prof. Serrure, Kesteloot en anderen, die graag en veelvuldig beroep deden op zijn encyclopedische kennis, en waar die tekort schoot, vulde hij ze zelf maar al te graag aan met diepgaand en zorgvuldig graafwerk in voor hem gul beschikbaar gestelde archieven. Willems, die toen het tijdschrift Belgisch Museum uitgaf, kon zijn kopij goed gebruiken, en zo vestigde Vander Meersch, ondanks opduikende tegenstand en tegenwerking uit Oudenaarde, zijn naam.

Door zijn stille werkzaamheid, maar ook door zijn ondertussen gekende trage maar zeer secure onderzoeksmethoden, werd zijn woord zeer op prijs gesteld in de Gentse groep, en zo werd hij als het ware een vraagbaak, die om de haverklap de Oudenaardse archieven indook om kennis en weetjes te vergaren, te ordenen en door te spelen aan mannen die gewapend met die nieuw verworven wetenschap hun werk tot grote hoogte wisten te brengen.

vervolgt.

Het werk van Dr. Hoebeke is naar zijn woord slechts een voorstudie. Hij nodigt zijn opvolgers uit een grondige studie uit te voeren, op basis van zijn werk, genaamd: Dr. Désiré-Joseph Vander Meersch (1789-1863), uitgegeven in 1973 vanuit de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oudenaarde, om tot een duidelijke standaardtypering te komen van één van Oudenaardes grootste figuren. Hoewel er nog een pak literatuur ter beschikking zal komen wanneer men een gedegen onderzoek naar Dr. Vander Meersch zou uitvoeren, vergeet Dr. Hoebeke te zeggen dat hij eigenlijk reeds meer dan de basis van dat werk gelegd heeft.

De lectuursamenvatting van deze levensbeschrijving, die ik in een volgende punt zal plaatsen, wijkt in die mate van het opzet van deze blog af, dat zij meer samenvatting dan vraagbaak is, omdat het werk van Dr. Hoebeke breder is, dan de summiere biografieën, die een goede inleiding zijn, maar zoals zal blijken, toch een groot aantal vragen onbeantwoord laten. De vragen die ik toch heb, noteer ik tussen de samenvattende punten door.

vrijdag 22 oktober 2010

1.1 - Jules Boulez, kunstschilder

1.1.1. Jules Boulez is een zoon van Paul Boulez, Burgemeester van St.-Eloois-Vijve.
Betekenis van deze burgemeester natrekken. Eventuele sporen van invloed op de carrière van Jules natrekken (brouwer, olieslager, herenboer... de opleiding van Jules laat geen interesse voor één van zijn vaders' activiteiten uitschijnen).

1.1.2. Paul Boulez wordt ondermeer als gentleman-farmer omschreven.
Was de agrarische activiteit slechts een spel, naast de andere activiteiten zoals olieslagerij en brouwerij? Of waren die activiteiten, er een gevolg van?

1.1.3. Jules bouwde een monumentaal huis aan de oever van de Schelde te Oudenaarde.
Zijn er afbeeldingen van?
Antwoord: ja, onder meer in de brochure uitgegeven naar aanleiding van een Huldetentoonstelling in de Lakenhalle van het Stadhuis te Oudenaarde, in maart-april 1993, bladzijde 20 en 21.

1.1.4. Bij de bouw van dit huis deed Jules Boulez beroep op de Gentse architect Prof. Gust. De Smet.
De Smet plaatsen.

1.1.5. De zeemeermin, half-verheven beeldhouwwerk van Adrien Mertens aan de ingang van het huis, tussenbruggen.
Adrien Mertens plaatsen.
Bestaan er afbeeldingen van de zeemeermin, alsook beschrijvingen en beoordelingen?

1.1.6. Het huis werd wegens de aanleg van een "nieuwe baan" afgebroken in 1967.
Een plan opzoeken waaruit de oude en de nieuwe situatie klaarder wordt.

1.1.7. De "Revue van 't Portje'.
plaatsen. Zie ook een volgende biografie met de vernoeming van dit gezelschap.

1.1.8. V.K.B.J.
plaatsen.

1.1.9. "Hij was een grote hulp voor het insireren van de reorganisatie van de lakenhalle als museum.
de reorganisatie van de lakenhalle plaatsen.

1.1.10. Schilderlessen in het aterlier Charlier te Parijs.
Plaatsen.

1.1.11. Kunstgeschiedenis in de school van het Louvre (Salomon Reinach).
Plaatsen.

1.1.12. en 1.1.13. Minne en Delvin.
Plaatsen.

1.1.14. Gustaaf De Smet.
De zelfde Gust. De Smet als onder punt 1.1.4.?
voorlopig antwoord: waarschijnlijk niet.

1.1.15. stijl Dufy.
Dufy plaatsen.

1.1.16. "Abstract figuratief".
plaatsen

1.1.17. "In het begin van 1900 maakte hij, onder voorzitterschap van de Heer Louis Raepsaet deel uit van een Oudenaardse schilderkring onder het motto 'Licht en Schaduw' later veranderd van benaming in 'Oudenaardse Kunstkring'.
Bedoelt men: "in het begin van de twintigste eeuw, of in het begin van het jaar 1900?


1.1.18. Werken in het bezit van parikulieren en in musea.
lijst van werken opmaken.
Gedeeltelijk antwoord: zie de brochure Jules Boulez 1889 1960, en zie ook de laatste vermelding in de bibliografie in deze biografie.

1.1.19. Het Stadhuis bezit het doek "De Aardappeloogst" en de "Pompier-sapeur".
Opzoeken-bezichtigen.

1.1.20. Door Jules Boulez geschreven: "Aforismen", uitg. Sextant, 1947, Kortrijk.
Opzoeken.

Oudenaarde, van donderdag 23h00 tot vrijdagmorgen 01h03.

maandag 18 oktober 2010

1 Inleiding tot Oudenaardse Biografieën, 1976

In 1976 verscheen het eerste deeltje van de Oudenaardse Biografieën (verder O.B. genoemd, enkelvoud of meervoud). Oudenaarde was het stadje, dat in het vijfde leerjaar bij Meester Armand voorgesteld werd als: het centrum van de Vlaamse tapijtweverij. Meer herinner ikme er niet meer van. Vroeger heb ik nog wel eens in die boekjes gekeken, maar de verbondenheid met deze stad was nog niet groot genoeg om deze levensbeschrijvingen ook echt te lezen. Hier en daar een belangwekkend persoon, ja dat kon, maar zelfs nu schrik ik er voor terug om alles te lezen. En toch staan in elk hoofdstukje zulk een veelheid aan gegevens, dat ik er van schrik. Er staat, zo blijkt zelfs, veel in dat je er niet lezen kunt, maar dat slechts kort geïnsinueerd wordt. En dat laatste is het onderwerp van deze blog. Maar eerst wil ik toch nog even doorbomen op het belang dat ik hecht aan deze nederige brochuretjes. Zij zijn belangrijk, reken maar.

Het is niet mijn bedoeling mij als een historicus te gedragen. Als inwijkeling (ik haat dat woord) heb ik wel interesse in de levenswandel van sommige personen, hun belang inschatten gaat toch een stuk gemakkelijker als je groot geworden bent in diezelfde omgeving waar zij hun persoonlijkheid hebben laten gelden.

Zo ook is het moeilijk om het belang van twee totaal verschillende personen in te schatten. Laat me een concreet voorbeeld nemen. Een rijkswachter, en een kloosternon. Ze komen beide voor in dit eerste deel van de O.B., en beide zijn ze voor een aantal mensen van belang, op de ene of de andere manier. Als min of meer buitenstaander kies ik emotioneel voor de non, maar ik kan me voorstellen dat de rijkswachter, die zijn verantwoordelijkheden opgenomen heeft tijdens de Eerste Wereldoorlog, best concurentieel kan zijn met de non, die het ziekenhuiswezen in de stad, maar ook het onderwijs een beslissende wending gegeven heeft.

Door mijn persoonlijke interesse zal ik eerder teruggrijpen naar personen die in de literaire of artistieke atmosfeer hun belang opgebouwd hebben. Maar ook belangwekkende industriëlen, religieuzen, politici, net zo goed als tragische figuren die in hun leven maar één waarlijk grote daad gesteld hebben, zoals de oorlogsheld Maurice Gevaert, die in de bevrijdingsdagen van de Tweede Wereldoorlog nog door een Duitse kogel getroffen werd, en ter plaatse stierf, krijgen mijn aandacht. Alleen zal ik voor de eerste categorie meer aandacht hebben. Dat is een keuze die men mij niet mag kwalijk nemen. Vanuit de blog, waaruit deze tweede ontstaan is, lijkt het me een volkomen gerechtvaardigde keuze.

Een gelukkige aankoop van archiefboeken tijdens een verkoop door de Oudenaardse Stadsbibliotheek van vorig week-end heeft me een aantal boeken opgeleverd, die in deze atmosfeer eigenlijk als rechtstreekse aanleiding van het onstaan van de O.B. mogen gezien worden. Door de snelheid en in het gedrang waarin alles gebeurde, heb ik waarschijnlijk een aantal andere, gelijkwaardige werken over het hoofd gezien, of heeft iemand anders die voor mijn neus weggekaapt. Het betreft de jaarlijkse afleveringen van de "Handelingen van de Oudenaardse Geschiedkundige Kring". Daarin heb ik fragmenten teruggevonden die handelden over de hier verder besproken personen. Naar alle waarschijnlijkheid zullen er wel kontakten kunnen gelegd worden met mensen die in die kring hun medewerking geven of gegeven hebben. Zij zijn mogelijk een gouden bron om verdere informatie te verkrijgen.

Ik steek mijn nek uit.  Door deze O.B. te gebruiken als testobjecten voor mijn vragenblog, stel ik me bijzonder kwetsbaar op. Niet zelden zal de reactie van het eerste ogenblik zijn: zoek op internet, je zult het antwoord wel vinden. Dat zal ik ook wel doen, maar door mijn vragenlijstje publiek te maken, laat ik de geïnteresseerde lezer wel in mijn kaarten kijken, en mogelijk laat ik ook mijn beperkingen zien. En alleszins is het voor mij een aansporing om twee verbeteringen in mijn methode van lezen en studeren - want beide zijn voor mij onafscheidelijk verbonden - door te voeren.

Allereerst centraliseer ik mijn werk, in plaats van nu een notablok, dan een verloren stuk papier te gebruiken als geheugensteun voor de vragen die ik me stel. Het geheugen is bovendien zo kort dat een vraag, die op het ogenblik dat ze opreist, pertinent is, na een paar uur niet meer zo klaar is dan toen ze in me opkwam. 

En daarbij is het publiek vrijgeven van deze lijsten voor mij ook de aanleiding om vragen, die na een tijdje uit het oog verloren werden, toch uit te pluizen, in plaats van ze rustig te laten uitdoven. Dat bovendien mijn wijze van denken kan afgeleid worden uit de vragen die ik mezelf en anderen stel, hoeft geen probleem te zijn. Het trage lezen heeft zo zijn oorzaken. Eén van die oorzaken is een overdreven neiuwsgierigheid. Maar dat leidt soms wel eens tot een teneur, die brutaal, onbeleefd en dom kan overkomen. Het is niet mijn bedoeling te kwetsen. Maar laat het duidelijk wezen dat pijnlijke vragen soms toch moeten gesteld worden. Misschien kan een eerlijk antwoord wel ontwapenend werken?

Als ik me dan niet als een historicus wil gedragen, komt dat hoofdzakelijk door mijn gebrek aan opleiding, maar dat vermindert mijn interesse voor deze onderwerpen niet. Schiet dus niet op deze pianist, als hij soms ongestructureerd, onwetenschappelijk en onvolledig te werk gaat. Hij is een amateur, die zich amuzeert met dingen die zijn petje misschien ver te boven gaan. Maar hij amuzeert zich. Het kan veel erger.

Dank dus aan allen die zich geroepen vinden nu en dan een paar woorden toe te voegen als antwoord op de onderstaande vragen. Voel u vrij, en geeft een reactie, of mail op het bovenstaande adres.

Oudenaarde, 18 oktober, 22h11